75 jaar geleden: de grootste opsluitingsoperatie in de Belgische geschiedenis
Na de bevrijding van België werd een ongezien groot aantal mensen opgesloten wegens collaboratie met de Duitse vijand. Tegen het voorjaar van 1945 was hun aantal al opgelopen tot 70.000. Hen opvangen was een immense taak.
Dit is een bijdrage van Helen Grevers, historicus en directeur van het Vredescentrum in Antwerpen. Zij publiceerde eerder de studie ‘Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950.’
In de nasleep van de oorlog worden ongeveer 70.000 mensen op verdenking van collaboratie gearresteerd en in provisorisch opgerichte gevangenkampen opgesloten. Deze grootschalige opsluiting is het antwoord op de eveneens omvangrijke binnenlandse collaboratie met de Duitse bezetter. Tijdens haar ballingschap in Londen heeft de regering al voorbereidingen getroffen voor deze grootste opsluitingsoperatie in de Belgische geschiedenis. Maar de praktijk blijkt weerbarstig.
Al in Londen vreest de regering dat het geweld dat tijdens de bezetting had plaatsgevonden na de bevrijding zich zou doorzetten. Dat is in de eerste dagen na de bevrijding ook effectief het geval. Met veel lawaai worden verdachten uit hun huizen gehaald, door de stad gedreven en op een centrale plek te kijk gezet. Een jongen uit een gezin dat in de buurt als Duitsgezind bekend staat, schrijft in zijn dagboek: “Toen wij buiten kwamen ontstond er een geroep en getier van belang. Heel Antwerpen was hier bijeengekomen om de zwarte beesten te zien. Met van alles werd naar onze hoofden gesmeten, men speekte en rochelde naar ons”.
De regering wil hier kordaat op reageren en de bestraffing in eigen hand nemen. Opsluitingen op grote schaal moet verdachten tegen gewelddadige acties van de bevolking beschermen. Maar ze moeten ook voorkomen dat Duitsgezinden Duitsland tijdens de laatste cruciale maanden van oorlogsvoering zullen helpen. De uitkomst van de oorlog is op dat moment immers nog onzeker en in augustus waren al 20.000 tot 25.000 Duitsgezinde Belgen de Duitse grens overgestoken.
Ruim 40.000 verdachten worden in september 1944 opgesloten. In deze eerste weken na de bevrijding zijn er geen middelen voorhanden om een behoorlijke administratie van de arrestaties bij te houden. Duizenden mensen verdwijnen zonder papieren de kampen in. Dit zorgt bij de gevangenen en de achtergebleven gezinnen voor onduidelijkheid en onzekerheid. De regering staat voor een immense taak een onderzoek tegen al deze mensen te openen. Ook moet zij het dagelijks bestaan in de interneringskampen in goede banen zien te leiden.
Het leven in de kampen en gevangenissen
Na de arrestatie verblijven de gevangenen in eerste instantie veelal in tijdelijke, lokale inrichtingen die niet toegerust zijn op opsluiting. Bekend voorbeeld is de Zoo in Antwerpen. Van hieruit worden de mensen echter al vrij snel overgebracht naar grootschaligere interneringsplekken. Mannen en vrouwen worden dan ook van elkaar gescheiden. Meerdere grote kampen komen in gebruik, zoals het kamp Sint-Kruis nabij Brugge, het kamp van Lokeren en het Limburgse barakkenkamp Waterschei. Ook het Fort van Breendonk en de Dossinkazerne doen dienst. Zwaardere gevallen van collaboratie gaan naar de bestaande gevangenissen zoals het Klein Kasteeltje en Sint-Gillis.
Er is ook een deel van het voormalig verzet dat, hoewel hiertoe niet bevoegd, eigenmachtig kampen bewaakt. Op sommige plekken, zoals in Hasselt en Tongeren, hebben zij in het begin zelfs de volledige controle. De Belgische regering maakt snel een einde aan deze bemoeienis en ontwapent het verzet in november 1944.
Geschikt personeel vinden blijkt in de beginperiode moeilijk. De regering kan aanvankelijk de salarissen niet uitbetalen hetgeen onvrede onder de bewakers stimuleert. Tegen betaling smokkelen zij brieven naar buiten en staan zij bezoek toe. Het personeel verkoopt ook clandestien voedsel en sigaretten aan gevangenen. Maar ook diefstal uit de voor de gevangene bestemde pakjes door personeel komt voor.
Niet alle bewakers doen hier aan mee. L.H. Cotvooghel die in verschillende kampen en gevangenissen opgesloten zit vanwege zijn rol als propagandist schrijft in zijn dagboek: “Onomkoopbaar, plichtsbewust en stoer in dienst van ’t Vaderland, beletten zij alle kontakt met de bevolking, pakten nauwgezet alle smokkelwaar af en maakten rapportjes bij de vleet. Zo’n spelbreker moest je kwijtraken als je het gevangenisbestaan draaglijk wou houden.”
Het contact tussen het personeel en de gevangenen is wisselend van aard. Persoonlijke voorkeuren, rancune en de lokale oorlogsomstandigheden spelen hierin een rol. Zo zijn er getuigenissen over personeelsleden die het leven draaglijk proberen te maken, maar -zeker in de beginfase - ook verhalen over pesterijen en mishandeling.
In de kampen en gevangenissen ontstaan allerhande problemen: honger en tekort aan materiaal zorgen in combinatie met overbevolking voor ontbering en ziektes. Voedselrellen komen voor. In het kamp van Sint-Kruis bij Brugge komt het tot een ware opstand.
Veel gevangenen lijden aan schurft, buikloop, bronchitis, zweren, en etterende wonden. Tuberculose grijpt om zich heen. Van bovenaf vinden inspecties plaats, maar een oplossing is er niet altijd. Als gevolg van de aanhoudende oorlog blijven tekorten ook voor brede lagen van de bevolking nog geruime tijd dagelijkse realiteit. Dat de gevangenen het minstens even moeilijk hadden als mensen in de vrije samenleving, dringt echter niet altijd even goed door buiten de muren.
In mei 1945 ontstaat opnieuw rumoer op straat. Het definitieve einde van de oorlog en de daarmee gepaard gaande terugkeer van landgenoten uit de kampen zorgt opnieuw voor geweld tegen verdachten. In een plakbrief van het verzet staat te lezen: “Wij willen dat onze gemartelde medeburgers uit de concentratiekampen verlost, in een gezuiverde stad kunnen rondwandelen”. Nog eens 30.000 verdachten van collaboratie worden opgesloten.
De economische situatie verbetert na de overwinning op nazi-Duitsland echter redelijk snel: de Antwerpse haven gaat in november 1944 weer open en draagt bij tot een snel herstel. Dit merken ook de gevangenen in de kampen. Tekorten worden aangevuld, de honger verdwijnt en ziektes komen minder voor.
De verbeterde levensomstandigheden zijn echter ook een direct gevolg van het vrijlatingsbeleid. Een stelselmatig versoepeld vrijlatings- en strafverminderingsbeleid moet overbevolking verhelpen. Een eerste onderzoek scheidt al vroeg het kaf van het koren. In juni 1945 zijn 25.000 van de 70.000 gevangenen terug vrij. Door een combinatie van genadeverlening en een steeds bredere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zit bovendien bijna geen enkele veroordeelde collaborateur zijn straf volledig uit.
Heropvoeding
Het vrijlatings- en strafverminderingsbeleid gaat samen met een heropvoedingsprogramma voor diegenen die in de kampen en gevangenissen achterblijven. De Dienst Wederopvoeding Reclassering en Voogdij wordt in 1946 in het leven geroepen. Voor deze dienst staat voorop dat de gevangenen in het belang van staatsveiligheid geresocialiseerd moeten worden: er mag geen groep paria’s in de naoorlogse Belgische samenleving ontstaan.
Volgens Albert Luyckx, directeur van het gevangenkamp Beverlo en betrokken bij de reclassering, is het de taak “deze mensen te helpen bewust te worden van de nationale waarden, ze te helpen het vaderland weer te vinden, in hen te doen herleven de gewoonten, alsook tradities die deel uitmaken van dit patrimonium, zo lastig te bepalen en dat nochtans samengesmolten is met het vaderland”.
De naoorlogse heropvoeding krijgt een patriottistische invulling: gebrek aan vaderlandsliefde heeft volgens de Dienst een anti-Belgisch nationalisme veroorzaakt. De collaborateur moet zich daarom opnieuw verzoenen met België en zijn fouten erkennen. Vanuit de heersende liberale gedachte worden onderwijs en noeste arbeid als de beste middelen daartoe gezien: door te werken kan een collaborateur zijn fouten uitboeten en individuele voorspoed binnen de Belgische gemeenschap bereiken.
Maar het heropvoedingsexperiment kan alleen maar slagen als de voormalige collaborateurs daar open voor staan. En dat blijkt niet altijd het geval. Slechts een minderheid breekt met het verleden. Franstalige collaborateurs, zoals rexisten, menen dat zij altijd al goede vaderlanders zijn geweest. Vlaams-nationalistische collaborateurs daarentegen hebben dat vaderland nooit erkend en vinden in de repressie een extra reden om zich definitief van België af te keren.
Herinnering
In januari 1950 zitten van de 70.000 opgepakte verdachten nog ruim 5.000 collaborateurs gevangen. De meeste kampen zijn inmiddels opgedoekt en voor andere doeleinden in gebruik genomen.
Door de ervaring met opsluiting, keren vele voormalige collaborateurs en hun gezinnen zich tegen de Belgische staat, de inspanningen van de heropvoeders ten spijt. De barre omstandigheden in de beginperiode zorgen voor onvrede onder de gevangenen. Zij nemen dit de autoriteiten kwalijk. Deze gedeelde vijand verenigt de gevangenen, met name in Vlaanderen. Zij beschouwen de opsluiting door de Belgische staat als een onderdeel van een anti-Vlaamse campagne. Al in het najaar van 1944 ontstaat in hun milieu het beeld van de Vlaamse martelaren van de Belgische repressie, een voorstelling die de herinnering aan de collaboratie en de bestraffing voor lange tijd zal gaan bepalen.