Het Japans en Koreaans zijn "made in China", blijkt uit onderzoek met Belgisch tintje
De Transeuraziatische talen vormen wel degelijk een talengroep met een gemeenschappelijke voorouder en ze gaan terug op de eerste boeren, die gierst verbouwden, in het gebied rond de Liao-rivier in het noordoosten van China. De vroegste verspreiding ervan gebeurde door die boeren, die in het Vroege Neolithicum uitzwierven door de aangrenzende gebieden. Dat stelt een nieuwe internationale studie die linguïstische, archeologische en genetische gegevens combineert.
De studie werd uitgevoerd door onderzoekers uit Azië, Europa, Nieuw-Zeeland, Rusland en de Verenigde Staten en de hoofdauteur is onze landgenote Martine Robbeets. Robbeets is professor aan de Johannes Gutenberg-Universität Mainz en leider van de Archaeolinguistic Research Group aan het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte in Jena.
De Transeuraziatische talenfamilie - die vroeger Altaïsch genoemd werd -, is een van de grote talengroepen in de wereld en omvat bijna 100 talen, waaronder Koreaans, Japans, verschillende Turkse talen in delen van Europa, Anatolië, Centraal-Azië en Siberië, verschillende Mongoolse talen en verschillende Toengoezische talen in Mantsjoerije en Oost-Siberië. Transeuraziatische talen worden gesproken door honderden miljoenen mensen in een gebied dat zich uitstrekt over meer dan 8000 kilometer, van Japan tot Turkije.
Onder linguïsten die prehistorische talen bestuderen, woedt er al jaren een debat over de vraag of de Transeuraziatische talen een zogenoemde 'sprachenbund' zijn, dat wil zeggen dat ze op elkaar lijken omdat de verschillende populaties die de talen spreken, met elkaar in interactie zijn gegaan en woorden van elkaar ontleend hebben, dan wel of het een 'echte' genealogische groep is van talen die ontstaan zijn uit een gemeenschappelijke voorouder.
Verspreiding?
Een tweede vraag gaat over hoe de talen zich verspreid hebben. De verklaring die door de meeste linguïsten tot nu aanvaard wordt, is de 'pastorale hypothese', die stelt dat de talen verspreid zijn door nomadische herdersvolken te paard.
Een probleem daarmee is volgens Robbeets dat de verspreiding van de talen zo'n 9000 jaar geleden begonnen is, lang voor nomaden paard begonnen te rijden. Nomadische herders te paard verschijnen pas op het toneel zo'n 3200 jaar geleden.
De nieuwe studie stelt dat de Transeuraziatische talen wel degelijk een genealogische groep vormen, iets waar eerdere, recente studies ook al betrouwbaar bewijs voor hadden geleverd, en ze stelt een nieuwe hypothese voor voor de verspreiding van de talen, de 'landbouwhypothese'.
Die stelt dat de eerste boeren die zich vanaf het Vroege Neolithicum verspreid hebben over het noordoosten van Azië, de oertaal verspreid hebben, waarna de dochtertalen zich in de loop van duizenden jaren naar het noorden en westen verspreid hebben, naar Siberië en de steppes, en naar het oosten, naar het Koreaanse schiereiland en over de zee naar de Japanse eilanden. Het Neolithicum of de Jonge of Vroege Steentijd, is de laatste periode van de Steentijd en eindigt aan het begin van de Bronstijd.
Triangulatie
De onderzoekers gebruikten in hun studie nieuwe gesequencete genomen, een uitgebreide archeologische database en een nieuwe dataset van vocabulaire concepten in 98 talen om het tijdstip, de locatie en de verspreidingsroutes van voorvaderlijke Transeuraziatisch sprekende gemeenschappen te 'trianguleren'
Triangulatie is een term die de onderzoekers ontleend hebben aan de navigatie, waar het om een techniek gaat waarbij een punt in de ruimte bepaald wordt door de convergentie van twee andere punten die opgemeten worden.
De onderzoekers bedoelen ermee dat ze in de drie afzonderlijke wetenschappelijke disciplines - linguïstiek, archeologie en genetica - de methodes van de discipline in kwestie gebruikt hebben om bepaalde aspecten van een fenomeen te belichten, onafhankelijk van elkaar, en dat ze pas in de laatste fase van het triangulatieproces de resultaten naast elkaar gelegd hebben.
"Op zichzelf genomen, kan een enkele discipline geen doorslaggevend antwoord geven op de grote vragen rond de verspreiding van een taal, maar samen genomen versterken de drie disciplines de geloofwaardigheid en geldigheid van dit scenario", zei Robbeets. "Door de aanwijzingen van de drie disciplines op één lijn te brengen, hebben we een evenwichtiger en rijker begrip gekregen van de Transeuraziatische migratie dan elk van de drie disciplines apart ons zou kunnen bieden."
De aanwijzingen uit de drie disciplines wijzen uit dat de oorsprong van de Transeuraziatische talen teruggevoerd kan worden op het begin van de gierstteelt en op een vroege Amoer-genenpool in de vallei van de Liao-rivier. De Amoer is een rivier die de grens vormt tussen het Russische Verre Oosten en Noordoost-China en hij ligt ten noorden van de Liao.
In de Vroege Steentijd, zo'n 9000 jaar geleden, verspreidden gierstboeren met aan Amoer verwante genen zich in de aangrenzende gebieden over Noordoost-Azië. In de volgende millennia vermengden sprekers van de dochtertalen van het Proto-Transeuraziatisch zich met populaties aan de Gele Rivier, West-Euraziatische en Jomon populaties, en voegden ze de rijstteelt, West-Euraziatische teelten en de levenswijze van nomadische herders toe aan het Transeuraziatische pakket.
250 concepten en 255 archeologische sites
De linguïstische aanwijzingen die gebruikt werden bij de triangulatie, kwamen van een nieuwe dataset met meer dan 3000 verwante sets die meer dan 250 concepten voorstellen in 98 Transeuraziatische talen.
Hiermee konden de onderzoekers een fylogenetische stamboom opstellen die aantoont dat de wortels van de Proto-Transeuraziatische familie 9181 jaar teruggaan tot gierstboeren in het gebied van de Westelijke Liao-rivier.
Een kleine kern van overgeërfde woorden die betrekking hebben op het bewerken van het land, gierstsoorten en de gierstteelt en andere sporen van een sedentaire levensstijl, ondersteunen eveneens de Landbouwhypothese.
De archeologische resultaten van het team wijzen eveneens sterk naar het stroomgebied van de Liao, waar gemeenschappen zo'n 9000 jaar geleden bezemgierst begonnen te telen.
Een analyse van een archeologische database van 255 neolitische en bronstijd-sites, waaronder ook 269 specimens van met koolstofdatering gedateerde granen, toonde een cluster van verwante neolithische culturen in het Liao-stroomgebied. Daar splitsten zich twee takken van gierst telende culturen van af: een Koreaans Chulmun-tak en een tak van culturen die het gebied van de Amoer, Primorye en Liadong bestrijken. Primorye is de meest zuidoostelijk gelegen regio in het Russische Verre Oosten, Liadong is een schiereiland in de provincie Liaoning in het noordoosten van China, ten noorden van de Liao.
Analyse koppelde verder ook sites in het Liao-gebied met Mumun-sites in Korea en Yayoi-sites in Japan en toonde de toevoeging van rijst en tarwe aan het landbouwpakket in Liadong en Shangdong, een provincie ten zuiden van de Liao aan de oostkust van China, aan de monding van de Gele Rivier. In de Vroege Bronstijd volgt dan de verspreiding over het Koreaanse schiereiland en zo'n 3000 jaar geleden de verspreiding van daaruit naar Japan.
Verrassende genetische resultaten
De nieuwe studie vermeldt ook de eerste analyses van oude genomen uit Korea, de Riukiu-eilanden in het zuidwesten van Japan en van vroege graanboeren uit Japan.
Door hun resultaten te combineren met eerder gepubliceerde genomen uit Oost-Azië, kon het team een gemeenschappelijke genetische component identificeren bij alle sprekers van Transeuraziatische talen, die 'Amoer-achtige voorvader' werd genoemd.
De onderzoekers konden ook bevestigen dat in de Yayoi-periode in de Bronstijd in Japan, tegelijk met het verschijnen van de landbouw, er een massale migratie vanuit het vasteland plaatsvond.
Een aantal resultaten waren erg verrassend. Het team analyseerde oud DNA uit Korea om meer te weten te komen over de migraties vanuit China naar het schiereiland en vandaar uit naar Japan. Onverwacht was dat verschillende van de neolitische stalen uit Korea een aanzienlijke hoeveelheid Jomon-DNA bevatten, dat kenmerkend is voor Japan in het Neolithicum. Eén staal van een vrouw uit Yokchido had zelfs zo'n 95 procent Jomon-DNA.
Hoewel het al meer dan een eeuw geweten is dat er handel gevoerd werd tussen het neolitische Korea en Japan, nemen de meeste archeologen aan dat de impact van die handel tamelijk beperkt was en dat een 'harde grens' tussen de twee landen terugging tot in de prehistorie.
De resultaten van het team tonen echter aan dat we zonder verdere analyses van DNA niet mogen aannemen dat er weinig interactie was tussen beide landen, zelfs al werd aardewerk van neolitische Japan niet in grote hoeveelheden gebruikt in Korea en vice versa.
De vrouw uit Yokchido wordt best geïnterpreteerd als een migrante uit Japan, zij het niet een migrante van de eerste generatie aangezien ze ook 5 procent niet-Jomon-DNA heeft. Twee andere Koreaanse neolitische DNA-stalen hebben echter tussen 10 en 20 procent Jomon-DNA, wat wijst op meer connecties tussen de bevolkingen van Korea en Japan in die periode.
Een tweede onverwacht resultaat kwam uit de analyse van DNA van de Nagabaka-site op het eiland Miyako. Dat is een van de Riukiu-eilanden die in het zuidwesten van Japan en ten noorden van Taiwan liggen. Tot nog toe werd gedacht dat de neolithische bewoners van die eilanden rond 2200 v.C. vanuit Taiwan kwamen, maar uit de studie blijkt nu dat de eilanden bevolkt zijn door mensen die van de meer noordelijk gelegen Japanse eilanden naar het zuiden zijn getrokken.
Opschudding in Korea
Alles bij elkaar genomen tonen de resultaten van de studie aan dat de Transeuraziatische talen een gemeenschappelijke afstamming delen, hoewel die gemaskeerd wordt door duizenden jaren van uitgebreide culturele interacties, en dat de vroege verspreiding van de sprekers van Transeuraziatisch aangedreven werd door landbouw.
De studie toont ook hoe de triangulatie van linguïstische, archeologische en genetische methodes de geloofwaardigheid en geldigheid van een hypothese kan vergroten, maar de onderzoekers zijn de eersten om te erkennen dat er nog meer onderzoek nodig is. Meer oud DNA, meer etymologisch onderzoek en meer archeobotanisch onderzoek zullen onze kennis over menselijke migaties in het neolithische Noordoost-Azië verdiepen en de invloed ontwarren van latere migraties van populaties, waarvan er veel door herdersvolkeren gebeurden, zo zeggen ze.
"Er zit veel meer achter de vorming van de Transeuraziatische talenfamilie dan enkel een primaire neolitische migratie-impuls. Er is nog veel dat we moeten leren", zei Mark Hudson, een archeoloog bij de Archaeolinguistic Research Group en een van de corresponderende auteurs van de studie.
"Aanvaarden dat de wortels van je taal - en tot op zekere hoogte ook van je cultuur - buiten de huidige nationale grenzen liggen, kan een soort van heroriëntatie van de identeit vereisen, en dat is niet altijd een gemakkelijke stap om te zetten voor mensen", zei professor Robbeets. "Maar de wetenschap van de menselijke geschiedenis toont ons dat de geschiedenis van alle talen, culturen en volkeren er een is van uitgebreide interactie en vermenging."
"Machtige naties zoals Japan, Korea en China worden vaak voorgesteld alsof ze staan voor één taal, één cultuur en één genetisch profiel. Maar een waarheid die mensen met een nationalistische agenda ongemakkelijk maakt, is dat alle talen, culturen en mensen, ook die in Azië, een mengeling zijn", zo zei ze.
Alvast in Korea is de studie een aantal mensen zwaar op de maag gevallen. Een artikel over de studie op de website van een van de grootste Koreaanse kranten maakte tal van reacties los van mensen die niet aan de Japanners gelinkt willen worden, en al helemaal niet willen weten van een genetische Jomon-component in Koreaans DNA.
De studie van het team is gepubliceerd in Nature. Dit artikel is gebaseerd op een persbericht van het Max-Planck-Institut für Menschheitsgeschichte, e-mails van professor Robbeets en een telex van het persagentschap Reuters.