100 jaar geleden: China keert zich tegen het westerse imperialisme
Op 4 mei 1919 raakte bekend dat de jonge Chinese republiek op de vredesconferentie in Parijs bakzeil moest halen: Japan zou de Chinese provincie Shandong krijgen. In China sloeg het nieuws in als een bom en in Peking trokken honderden studenten de straat op. De 4 Mei-beweging keerde zich tegen het westerse imperialisme. Haar invloed bepaalt tot op vandaag hoe China zichzelf en de wereld ziet.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog had China de geallieerde oorlogsinspanning actief gesteund door 140.000 arbeiders naar het westelijk front te sturen, naast ongeveer 200.000 werkers die in tsaristisch Rusland tewerkgesteld werden. De jonge republiek - pas in 1912 was de laatste keizer afgezet en de republiek uitgeroepen- was van in den beginne gretig geweest om actief betrokken te raken bij de oorlog.
Reeds in 1915 had de Chinese regering een ‘arbeiders-als-soldatenʼ-schema ontwikkeld: het sturen van arbeiders zou de geallieerden de wil en het vermogen van China tonen om bij te dragen aan de oorlogsinspanning. Tezelfdertijd kon Duitsland het militair zwakke China er niet van beschuldigen zijn neutraliteit te laten varen, want de arbeiders zouden gehuurd worden via privébedrijven.
Het plan zou niet alleen de jonge republiek een plaats in de wereld geven, de Chinese leiders hoopten ook dat de terugkeer van arbeiders met ervaring de Chinese industriële ontwikkeling zou stimuleren.
Frankrijk deed niet moeilijk over het Chinese aanbod en begon al vroeg in 1916 te rekruteren. Het Britse Rijk was het idee aanvankelijk niet zo genegen. Dit zou echter veranderen met de slachting aan de Somme en het daardoor dreigende tekort aan manschappen. In het najaar van 1916 startten ook de Britten de rekrutering voor het Chinese Labour Corps.
In de praktijk raakte China al veel vroeger en veel directer bij de oorlog betrokken toen Japanse troepen (met Britse hulp) op 7 november 1914 na een strijd van twee maanden de Duitse concessiehaven Qingdao in de provincie Shandong veroverden.
In januari 1915 had Japan aan China eenentwintig eisen voorgelegd. Daarmee wilde Japan niet alleen zijn militair bereikte positie bevestigd zien, het wilde ook zijn invloedssfeer in China uitbreiden. In mei 1915 werd daarover een verdrag getekend. Dit alles maakte een actieve deelname aan de oorlog alleen maar dringender: als China zijn volledige soevereiniteit terug wilde, moest het land absoluut aanwezig zijn bij de Vredesconferentie die na de Groote Oorlog de toekomst van de wereld zou bepalen.
Een plaats aan tafel op de Vredesconferentie om daar zichzelf van de Japanse overheersing te kunnen bevrijden, was dus de voornaamste reden waarom China besloot arbeiders naar Europa te sturen. Daarnaast verbrak het land ook de relaties met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in maart 1917 en verklaarde het hen de oorlog in augustus 1917.
Nog vóór de eerste Chinese arbeider voet aan wal zette in Europa, was het toekomstige lot van China echter al bezegeld: een geheim verdrag tussen Groot-Brittannië en Japan van 21 februari 1917 bevatte immers de belofte dat de Britten de Japanse aanspraak op de Duitse concessie in Shandong bij een toekomstige vredesconferentie zouden steunen. Twee weken later sloot Japan gelijkaardige overeenkomsten met Frankrijk en Rusland.
China was dus al door zijn Europese bondgenoten verraden nog voordat zijn oorlogssteun echt begonnen was! In China zelf had de discussie over deelname aan de oorlog de interne tegenstellingen verscherpt, krijgsheren aangemoedigd en tot burgeroorlog geleid. Zoals iemand in die periode het beschreef: het land onderging ‘een buitenlandse oorlogsverklaring zonder vechten en een binnenlands gevecht zonder oorlogsverklaring’.
China’s strategie om door arbeiders te sturen een sterkere onderhandelingspositie te veroveren op de Vredesconferentie, had dus niet gewerkt.
Ondanks het feit dat het land 440 miljoen inwoners telde – een vierde van de wereldbevolking – en op de Europese slagvelden aanwezig was geweest met duizenden mannen, werd het land als een mindere partij beschouwd en kregen ze in Parijs maar twee zetels (voor vijf delegatieleden). Dat was minder dan de drie voor België of Brazilië en stond in scherpe tegenstelling tot de vijf zetels die Japan toebedeeld kreeg.
De belangrijke rol die de Chinese arbeiders aan het westelijk front hadden gespeeld, werd geminimaliseerd of zelfs vergeten, en dat terwijl diezelfde arbeiders nog aan het werk waren op nauwelijks enkele tientallen kilometers van de Parijse salons.
Arthur Balfour, de Britse minister van Buitenlandse Zaken, zei dat China’s bijdrage aan de oorlogsinspanning ‘het land geen enkele shilling had gekost en geen enkel leven had geëist’ en zijn eerste minister Lloyd George prees vooral de Japanse torpedojagers die de Britten hadden geholpen de Duitse onderzeeërs te verslaan.
Daarbij zag de Britse premier over het hoofd dat de Chinese republiek de diplomatieke betrekkingen met het Duitse Rijk had verbroken nét wegens de onbeperkte duikbotenoorlog en dat ook meer dan vijfhonderd Chinese arbeiders waren omgekomen bij het torpederen van de mailboot Athos in februari 1917.
En eenmaal de Amerikaanse president Woodrow Wilson, aanvankelijk China’s grootste supporter op de Vredesconferentie, bakzeil haalde omdat hij absoluut de steun van Japan nodig had voor ‘zijn’ Volkenbond, werd de hoop van China op de afschaffing van de ongelijke verdragen en de teruggave van de soevereiniteit over Shandong de grond in geboord.
Toen dat nieuws in China bekend raakte, trokken de studenten de straat op. Op 4 mei 1919 gaven zo’n 4000 studenten uit dertien verschillende universiteiten elkaar rendez-vous in Peking. Vanuit verschillende hoeken marcheerden ze naar het centrale Tiananmenplein.
Ze droegen slogans mee tegen het Verdrag van Versailles en voor een boycot van Japanse producten. Het huis van een ambtenaar die ze als een verrader beschouwden, werd in brand gestoken. De volgende dagen en weken breidden de onlusten uit naar andere steden en voegden ook arbeiders, handelaars en journalisten zich bij het protest tegen de zwakke regering.
De protesterende studenten gaven een nieuwe dynamiek aan wat sommigen als China’s ‘lange revolutie’ beschouwen. Vooral wegens die commotie zou China als enige van de vertegenwoordigde staten weigeren het Verdrag van Versailles te ondertekenen. Dit kwam als een verrassing, voor velen zelfs als een shock, ook voor de Amerikaanse president Wilson.
En hoewel Japan onder druk van de Verenigde Staten de rechten op Shandong bij de Conferentie van Washington in 1922 aan China teruggaf, was het kwaad al geschied en konden de diepere gevolgen van de Chinese vernedering in 1919 niet meer ongedaan gemaakt worden. Vele Chinezen gingen immers twijfelen aan het belang van alles wat uit het Westen kwam en de aantrekkingskracht van westerse waarden in China verminderde aanzienlijk.
Vele intellectuelen zochten nu een derde weg tussen westerse ideeën en Chinese traditionele cultuur. Om het onderwijs voor iedereen toegankelijker te maken wilden ze de Chinese taal vereenvoudigen. De beweging had een grote aanhang onder studenten en intellectuelen en werd een vervanger voor het neo-confucianisme.
Enkele leiders van de beweging stonden aan de wieg van de Communistische Partij van China. Voor niet weinigen, onder wie Mao Zedong, betekende het een afwijzen van de retoriek à la Wilson ten voordele van die van het leninistische Rusland, de enige grootmacht die sympathie toonde voor hun ideeën.
Het belang van de 4 Mei-beweging voor het China van de twintigste eeuw kan dus moeilijk onderschat worden: volgens de Britse historicus Rana Mitter waren de 4 Mei-Beweging en de nauw ermee verbonden maar ruimere Nieuwe Cultuur-Beweging de beslissende momenten uit China’s twintigste eeuw. Ze lagen aan de oorsprong van de moeizame overgang van een premoderne samenleving naar een hightechsupermacht. In de Volksrepubliek is 4 mei nog elk jaar "de dag van de jongeren".
Toen er in 2009 in China voor het eerst een tentoonstelling over het Chinese Labour Corps werd ingericht luidde de ondertitel: ‘Het bloed vergoten door de Chinese arbeiders in Europa heeft bijgedragen tot een betere wereld. De zielen van zij die omkwamen, zijn naar het vaderland teruggekeerd om er te werken aan China’s nationale redding.’ De arbeiders werden beschouwd als de ‘Chinese boodschappers aan de wereld’ die ‘naar Europa gingen toen de westerse beschaving instortte en naar huis kwamen toen China belangrijke sociale veranderingen doormaakte’.
Door hun rol in de oorlog had het Chinese Labour Corps de traditionele kijk op handarbeiders zoals die in China bestond, veranderd en ‘vertrouwen op arbeiders om China te redden werd een aantrekkelijk idee voor veel leden van de elite.
Lu Xun, een van de bekendste Chinese auteurs in het Westen en een van de grote leiders van 4 Meibeweging, benadrukte in 1925 dat terwijl veel intellectuelen China’s deelname aan de Groote Oorlog als een belangrijke verwezenlijking beschouwden, het eigenlijk ‘de ongeletterde Chinese arbeiders’ waren die dat gerealiseerd hadden.
In de vroege twintigste eeuw werden op zeer korte tijd veel zekerheden van het Chinese leven voorgoed veranderd: hoe de mensen werkten, wat ze lazen en schreven, de onderlinge verhoudingen tussen mannen en vrouwen, politici en burgers, ouderen en jongeren, of tussen Chinezen en vreemdelingen. In deze culturele transformatie van de Chinese maatschappij speelden de Chinese arbeiders uit de Eerste Wereldoorlog een verborgen en bijgevolg indirecte, maar daarom niet minder belangrijke rol.
Dominiek Dendooven is historicus en wetenschappelijk medewerker van het In Flanders Fields Museum in Ieper. Binnenkort verschijnt zijn boek De Vergeten Soldaten van de Eerste Wereldoorlog, de geschiedenis van de 140.000 soldaten en arbeiders uit China en India die meestreden tijdens de Eerste Wereldoorlog.