3 tot 9 juli 1944: Duitse legers bij Minsk omsingeld
In deze reeks geven we een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen in het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog, deze week van 3 tot 9 juli 1944.
Minsk, de hoofdstad van de Wit-Russische Sovjetrepubliek, is na drie jaar opnieuw in Sovjet-handen. Het was de laatste belangrijke stad van de Sovjet-Unie die nog in Duitse handen was.
Op 3 juli betrad het 2e Garde-Tankkorps van het Rode Leger de stad. De weinige Duitse troepen die aanwezig waren, zijn de dag daarop volledig uitgeschakeld.
Daardoor zijn er in Minsk veel minder vernielingen aangebracht dan in de steden die het Rode Leger de dagen daarvoor heroverd heeft. Wel proberen de overgebleven inwoners van de stad aan voedsel te geraken door te plunderen.
De snelle herovering van Minsk was mogelijk omdat twee Sovjetlegers vanuit verschillende richtingen oprukten en daarbij de Duitse troepen passeerden die zich vanaf de Berezina tot Minsk aan het terugtrekken waren.
Daardoor zijn vrijwel het hele 4e Duitse Leger en delen van het 9e Leger ingesloten geraakt. Samen ongeveer 100.000 man, die geen andere keuze lijken te hebben dan de dood of een krijgsgevangenschap in Sovjet-kampen.
Een Duitse generaal, die gevangen werd genomen na een mislukte poging tot uitbraak, heeft de ingesloten troepen bevolen zich over te geven. Maar veel eenheden houden zich daar niet aan. Ze blijven standhouden of proberen uit te breken.
Strijd om Wilna
Terwijl Wit-Rusland grotendeels bevrijd is, voert het Rode Leger ook meer naar het noorden zijn offensief op. Er wordt hevig gevochten rond de stad Wilna (Vilnius).
Hitler heeft ook Wilna uitgeroepen tot een vesting die tot de laatste man verdedigd moet worden.
De Duitsers moeten ook rekening houden met een opstand van de Poolse verzetsorganisatie Armija Krajowa (Binnenlands Leger). Dat wil zelf Wilna bevrijden om ervoor te zorgen dat de stad Pools blijft.
Wilna/Vilnius heeft een gemengde bevolking en was na de Eerste Wereldoorlog een twistappel tussen de nieuwe staten Polen en Litouwen, voordat de Volkenbond ze aan Polen toewees. Bij het begin van deze oorlog veroverde de Sovjet-Unie Wilna en voegde het later bij het in 1940 geannexeerde Litouwen.
Geallieerden vorderen moeizaam in Normandië
Een maand na D-day zijn de geallieerden in Normandië nog lang niet zo ver gevorderd als ze gehoopt hadden.
Technisch was de landing een succes. Er zijn in een maand bijna een miljoen manschappen en zo’n 180.000 voertuigen op het vasteland ontscheept, mede dankzij de kunstmatige havens. Maar de ontscheepte troepen botsen in het binnenland wel op hevige weerstand en lijden zware verliezen.
De snelle verovering van de havenstad Cherbourg was een succes, maar de belangrijke stad Caen, die volgens het schema al op de eerste dag had moeten worden veroverd, is nog altijd in Duitse handen.
Ten westen van Caen voeren Britten en Canadezen wel zware aanvallen uit, maar die verlopen traag. Daarbij is het vliegveld van Caen grotendeels veroverd, ondanks de hardnekkige weerstand van de SS-pantserdivisie 'Hitlerjugend'. Die divisie bestaat uit vrijwilligers uit de Hitlerjeugd. Sommigen zijn nog geen 18 jaar oud. Ze hebben zich al schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden, door het doden van krijgsgevangen Canadezen.
Intussen zetten de Amerikanen hun aanvallen in westelijke richting door. Ze proberen de steden Coutances en Saint-Lô te bereiken.
De Duitsers geven zich nog niet gewonnen. Elke mogelijke stelling wordt verdedigd. Het Normandische landschap van ontelbare hagen en heggen leent zich daar uitstekend toe.
De Duitsers hebben nochtans het nadeel dat ze relatief weinig troepen en weinig tanks kunnen inzetten, omdat ze intussen een zware aanval aan het Oostfront moeten incasseren.
Einde staking in Kopenhagen
In de Deense hoofdstad Kopenhagen is er een vreedzaam einde gekomen aan de "volksstaking". Een unicum voor een land onder Duitse bezetting.
De staking was op 26 juni begonnen na een hard optreden van de bezetter. Vier dagen eerder had een Deense verzetsgroep een wapenfabriek in Kopenhagen opgeblazen, na er een grote hoeveelheid automatische wapens te hebben gestolen.
Als reactie lieten de Duitsers toen acht verzetsstrijders fusilleren en vernielden ze een aantal gebouwen in de hoofdstad. Zo werd een deel van het bekende pretpark Tivoli in brand gestoken. De bevolking legde daarop het werk neer.
De bezetter trad hard op en kondigde de noodtoestand af. 92 Denen werden doodgeschoten en 664 mensen raakten gewond tijdens onlusten met de stakers. Bovendien werden water, gas en elektriciteit afgesloten. Maar uiteindelijk besliste de Duitse Rijksgevolmachtigde, SS-Obergruppenführer Werner Best, met de stakingsleiders te onderhandelen.
Het resultaat is dat de Duitse autoriteiten hun terreurdaden stoppen en beloven dat er geen represailles komen. Bovendien zal het gehate Schalburgkorps, een Deense militie die deel uitmaakt van de Germaanse‘ SS, niet meer voor politietaken worden ingezet.
De vraag is in hoeverre de nazi’s hun beloften zullen nakomen.
Denemarken is op 9 april 1940 zonder veel tegenstand door het Duitse leger bezet. De Deense regering capituleerde vrijwel meteen.
Omdat het land formeel niet in oorlog is, kon Denemarken lang een zekere vrijheid genieten onder de Duitse bezetting. Koning, regering en parlement bleven functioneren en er werden zelfs vrije verkiezingen gehouden. Maar een jaar geleden werd het regime veel harder met de komst van Best, een ambtenaar van de Gestapo.
Georges Mandel vermoord
In het bos van Fontainebleau, ten zuiden van Parijs, is de Franse oud-minister Georges Mandel gedood. Een lid van de Milice française, een beruchte collaborerende paramilitaire groep, schoot hem 16 kogels in de rug.
Mandel was drie dagen daarvoor door de Duitse politie aan de Milice overgeleverd, nadat hij uit het concentratiekamp Buchenwald was gehaald. Bij de extreme Franse collaborateurs was hij bijzonder gehaat.
Hoewel hij politiek tot de rechterzijde behoorde, stond Mandel vanaf het begin zeer vijandig tegenover het naziregime. Als oud-kabinetschef van premier Clemenceau tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij altijd voorstander van een harde houding tegenover Duitsland.
In het begin van de oorlog was hij minister van Binnenlandse Zaken. Toen liet hij enkele Franse pro-nazi-intellectuelen opsluiten. Hij was vaak het doelwit van antisemitische aanvallen. Hij verborg niet dat hij Jood was, maar gebruikte de familienaam van zijn moeder, omdat zijn echte naam – Rothschild – te veel aan de bekende Joodse bankiersfamilie deed denken.
Mandel zou als minister in 1940 generaal de Gaulle hebben aangezet om in Groot-Brittannië de strijd voort te zetten. Zelf bleef hij in Frankrijk. “Omdat ik Jood ben zal ik niet vertrekken, want dat zou de indruk geven dat ik bang ben en vlucht”, zei hij toen. Kort daarop werd hij gearresteerd door de nieuwe regering van maarschalk Pétain.
Mandel verbleef in Franse gevangenissen voordat hij in 1942 naar Duitse concentratiekampen werd gevoerd.
Mandels dood zou een wraak zijn voor de moord op Philippe Henriot op 28 juni door het Franse verzet. Henriot was staatssecretaris voor Informatie en Propaganda van het Vichy-regime en zelf lid van de Milice. Hij was berucht om zijn pro-Duitse redevoeringen op de radio en maakte radioreportages over Duitse acties tegen het verzet.
De Milice heeft de voorbije tijd meerdere prominente antinazi’s vermoord. Op 20 juni werd de linkse oud-minister Jean Zay uit de gevangenis gehaald en doodgeschoten, waarna zijn lijk werd uitgekleed en in een kloof gegooid. Henriot had al meermalen de dood van de “Jood en vrijmetselaar” Zay gevraagd.
Jean Zay had in de jaren voor de oorlog als minister van Onderwijs heel wat democratische hervormingen doorgevoerd. Ook steunde hij de oprichting van een filmfestival in Cannes als tegenhanger van het door fascisten gedomineerde filmfestival van Venetië.
De executies door de Milice zijn helemaal wederrechtelijk. Zelfs maarschalk Pétain en zijn premier Pierre Laval hebben zich ertegen verzet.
Broer Degrelle vermoord. Rex neemt wraak
Op 8 juli is in het Ardense stadje Bouillon de apotheker Edouard Degrelle vermoord.
Hij was een broer van de beruchte collaborateur Léon Degrelle en lid van diens Rex-beweging, hoewel hij niet politiek actief was. Hij werd in zijn apotheek door onbekenden doodgeschoten.
De Duitse autoriteiten hebben hard gereageerd. Meteen zijn 46 burgers uit de streek opgepakt die mogelijk banden met het verzet hebben. De avondklok is ingesteld en de inwoners van Bouillon moeten hun fietsen en radiotoestellen inleveren.
Voor de aanhangers van Degrelle is dat echter onvoldoende.
De dag daarop is een rexistisch commando van 3 man naar Bouillon gereden. Ze stopten voor een andere apotheek. De chauffeur vroeg de apotheker Henri Charles om naar buiten te komen voor een gewonde. Toen die dat deed, schoot een man hem in koelen bloede dood.
De daders zijn even door de Duitse politie opgepakt, maar de dag daarop al vrijgelaten.
Ze zouden van plan geweest zijn om nog andere tegenstanders van Degrelle te doden, maar vonden hen niet. Een van hen was de deken van Bouillon, die tijdens een mis de communie aan Degrelle geweigerd zou hebben.
SS-Sturmbannführer Léon Degrelle vecht met zijn SS-Sturmbrigade Wallonien aan het Oostfront. Hij is meteen naar België teruggekeerd toen hij de dood van zijn broer vernam.
De “mooie Léon” is afkomstig uit Bouillon. Zijn vader heeft er een brouwerij.
Naschrift: Degrelle vraagt SS-leider Himmler om 100 gijzelaars te doden. Zo ver zal het niet komen. Van de 46 opgepakte gijzelaars zullen er op 21 juli drie worden gefusilleerd. De overigen blijven gevangen tot het vertrek van de Duitsers.